<body><script type="text/javascript"> function setAttributeOnload(object, attribute, val) { if(window.addEventListener) { window.addEventListener('load', function(){ object[attribute] = val; }, false); } else { window.attachEvent('onload', function(){ object[attribute] = val; }); } } </script> <div id="navbar-iframe-container"></div> <script type="text/javascript" src="https://apis.google.com/js/platform.js"></script> <script type="text/javascript"> gapi.load("gapi.iframes:gapi.iframes.style.bubble", function() { if (gapi.iframes && gapi.iframes.getContext) { gapi.iframes.getContext().openChild({ url: 'https://www.blogger.com/navbar.g?targetBlogID\x3d29310713\x26blogName\x3dThe+pills+must+be+working.\x26publishMode\x3dPUBLISH_MODE_BLOGSPOT\x26navbarType\x3dBLUE\x26layoutType\x3dCLASSIC\x26searchRoot\x3dhttps://thepills.blogspot.com/search\x26blogLocale\x3dnl_BE\x26v\x3d2\x26homepageUrl\x3dhttp://thepills.blogspot.com/\x26vt\x3d584163539906967170', where: document.getElementById("navbar-iframe-container"), id: "navbar-iframe" }); } }); </script>

Moby

zondag, juli 30, 2006
Babysitten is afhankelijk van het karakter van de snotter in kwestie, best een aangenaam tijdsverdrijf: kasten plunderen van de heer of dame des huizes en ervoor zorgen dat het kind niet komt te sterven, tenzij door spontane zelfontbranding. Het wordt echter al heel wat absurder als het ‘kind’ in kwestie langharig is, constant kwijlt en rare geluiden maakt. Neen, we hebben het niet over Peter Evrard, maar over een Cocker Spaniël genaamd Moby. Terwijl de ouders twee weken op een Spaans eiland liggen te braden, kregen mijn allerliefste en ik de mijns inziens vreemde taak om op huis en hond te letten.

Moby is een behoorlijk speels dier dat er plezier in schept om mijn allerliefste de muren te doen oplopen: Moby heeft immers de gewoonte om binnen en buiten te lopen en de vloer te herschapen in een speeksellandschap. Ook gezellig is de doordringende geur die het beest verspreidt: een vleugje hondenbrok vermengd met de geur van vastgeklit haar hangt in heel het huis rond. Aanvankelijk vreesde ik dat ik mogelijks mijn darmtransit niet meer onder controle leek te hebben, maar wanneer het mormel aan mijn voeten ligt terwijl ik dit typ, weet ik dat hij en niemand anders de stinkbron is. Hoe iemand het in zijn hoofd haalt om zo’n ding in huis te halen, het is me een raadsel. Begrijp me niet verkeerd, honden zijn leuke beesten om mee te ravotten en de schuld te geven als er een vaas gebroken is, maar als medebewoner in mijn toekomstige woonst is de teef of reu niet welkom.

Ik zou het ook nog kunnen hebben over de overmatige sociale controle in deze woonwijk: we waren amper over de drempel gestapt of er werd reeds aangebeld door een nieuwsgierige overbuur. Maar omdat ik niet steeds negatief wil klinken, wil ik het liever even hebben over de aangename kant van dit doldwaze avontuur. Ik ben immers tot het besef gekomen dat ik het eigenlijk best wel aangenaam vind om een huis te delen met mijn allerliefste. Daar moeten we sinds de aankoop van een wagen, een nieuwe bril en een eerste job dringend werk van maken. Ik zie een flat in een middelgrote stad wel zitten. Maar laten we de hond achterwege laten, goed?

De oogarts.

woensdag, juli 26, 2006
Stelt u zich, beste lezer, de volgende situatie even voor. U bent dokter en gaat op huisbezoek bij een patiënt, zo ongeveer rond zeven uur ’s avonds, wanneer een groot gedeelte van de bevolking naar Sigrid Spruyt zit te staren. U komt binnen in het huis van de patiënt en wordt hartelijk begroet. Bij het betreden van de woonkamer ziet u dat één van de volwassen kinderen van de zieke geboeid naar het journaal zit te kijken, naar de berichtgeving over de crisis in Libanon om precies te zijn. De televisie staat niet al te luid, zodanig dat een gesprek met de zieke makkelijk kan doorgaan. Wat doet u? Begint u te praten met de patiënt, zonder rekening te houden met het achtergrondgeluid? Vraagt u beleefd om de televisie wat zachter te zetten, kwestie van alles zeker goed gehoord te hebben? Of neemt u ongegeneerd zelf de afstandbediening van tafel en zapt u die televisie monddood? Geef niet te snel antwoord! Uw reactie kan allesbepalend zijn of u de televisiekijkende zoon nog op consultatie zal zien of niet.

In mijn geval mag de dokter zijn naalden voortaan in zijn eigen reet steken. Een mens wil dan eens op de hoogte blijven van het drama in het Midden-Oosten en dan stapt daar een dokter binnen die de pretentie heeft om de televisie – die niet eens de zijne is – af te zetten. Waar haalt die man toch dat recht? Houdt een zevenjarige artsenstudie en specialisatie tot oogarts het recht in om te bepalen of een patiënt al dan niet naar het journaal mag kijken. Een speelse “da’s slecht voor de ogen” had mijn degout nog wat kunnen temperen, maar zelfs dat kreeg dat stukje verdriet niet over zijn lippen. Bij een volgende consultatie (die er toch nooit meer zal komen) plets ik een aantal malen onverwachts tegen de tieten van mans vrouw. Iedereen gelijk voor de wet: pretentieloos gedrag compenseren met een koekje van eigen deeg: het zou wel heel cru zijn van de oogarts om verbolgen te zijn.

Het meest erge aan het hele bizarre tafereel is dat ik helemaal niet meer reageer op zo’n lompe provocaties. Ik ben immers al enkele jaren tot de conclusie gekomen dat ruziën met een persoon wiens verstand onder de kwabben van zijn of haar bilspleet verbolgen ligt weinig zin heeft. Laat hem maar in de waan dat hij zich zo-even de status van durfal heeft aangemeten: ik pis wel stiekem tegen zijn auto.

Mutten

zondag, juli 23, 2006
“Ok, maar dit is de allerlaatste keer dat ik achter je rommel aanloop!” Ik hef me uit de comfortabele ligzetel die ik me ongegeneerd eigen had gemaakt om over en tussen prikkeldraad te kruipen, op zoek naar een tennisbal. Een verwende snotneus, laten we hem Mutten noemen, had voor de zoveelste keer willen tonen hoe hij als vijfjarige al bovenhands kon opslaan. Mama en papa hadden hem ingeschreven bij de plaatselijke tennisschool en Mutten moest dat natuurlijk bewijzen. Tijdens dat bewijsproces duwde hij zijn baby-zusje ettelijke keren de grond in en hij liet ook geen enkele kans onbetuigd om een andere jongen (hier Braaf genoemd) lappen te geven. Hij had al een hele namiddag mijn geduld op de proef genomen: hij rukte elk speelgoedje uit de handje van Braaf en zijn zusje, ook al had ik hem gewaarschuwd dat ik lastig word bij het zien van zoveel ongein: “durf haar dit eens af te nemen, makker”, dreigde ik toen ik een blokje aan zijn zusje gaf. De ouders en andere BBQ’ers lachten: “Pas maar op, Mutten, die jongen zet mensen op het vliegtuig als ze zich niet gedragen.” Hilarisch.

Ik mag best zeggen dat ik goed overweg kan met kinderen. Ik ben geduldig genoeg om tientallen keren dezelfde puzzel te maken, enkel en alleen om een kleine dreumes wat te entertainen terwijl zijn of haar ouders een stuk vlees verorberen. Ik voel me verantwoordelijk voor hen omdat niemand anders naar hen lijkt om te kijken. Na een tijdje verdwijnt ook hun wantrouwen en kunnen we gerust enkele uurtjes zoet zijn met voetballen, puzzelen of desnoods verstoppertje spelen. Het kind in mij wordt gevoed en zij vervelen zich niet meer.
Maar er zijn grenzen. Ik kan me mateloos ergeren aan kinderen als Mutten die zich gedragen alsof heel de wereld aan hun schoenmaat 27 hangt. “GEEF DIE BAL AAN MIJ!” “Enkel als je alsjeblieft zegt, Mutten”. “Laat dat gras staan.” “HIJ IS BEGONNEN DUS IK MAG DAT OOK”. Zucht. Op zo’n moment heb ik zin om Mutten een oorveeg te verkopen, maar dat zou ingaan tegen de ‘vrije’ opvoeding die zijn ouders hem willen geven.

Ik gooide de tennisbal uit de weide terug de tuin in. Ik wurmde me opnieuw doorheen de prikkeldraad en plofte wat later weer neer in de ligzetel. Een minuut later vloog dezelfde tennisbal weer over de draad. “GA EENS OM MIJN BAL!” Neen, deze keer niet, Mutten. De papa van Mutten besloot dan zelf maar om een kijkje te nemen. Ik kon me niet van het idee ontdoen dat hij mij de schuld wou toeschuiven. Zijn oogappel is veel te onschuldig voor zoveel kattenkwaad. Ik wist wel beter. Mutten is een mutten.

Duitsers en Britten.

zaterdag, juli 22, 2006
Er zijn slechts weinig films die me tot tranen toe kunnen bewegen: ik huilde niet toen ET in het fietsmandje voorbij de maan vloog of toen de moeder van Bambi stierf: fictie is immers fictie, hoe kundig en emotievol het geheel ook gefabriceerd moge zijn. Emotie zoek ik dan ook in de realiteit: de kleine Juella die me dagelijks met een Albanese glimlach begroet (zou ze al vertrokken zijn? Ik weet het niet.), is een van de meest recente voorbeelden van een eenvoudig iets dat me ontroert. Vandaag was het geen blond Balkankind, maar een hoop dode Duitsers en Britten.

Mijn allerliefste en ik maakten van de nationale feestdag gebruik om nogmaals naar de mooiste streek van Vlaanderen te trekken: Ieper en omgeving, waar ooit de Groote Oorlog is uitgevochten. Onze eerste stop was het Duitse oorlogskerkhof van Vladslo dat verscholen ligt in een dichtbegroeid bos langs een verlaten weg. Duizenden Duitse troepen hebben hier hun laatste rustplaats gevonden, tussen actieve mollen en overtollige begroeiing. Het contrast met het voornamelijk Britse Tyne Cot is enorm: hier vind je geen grasspriet teveel en geen omgewoelde mollenaarde. Je vindt er enkel stilte en het besef dat er negentig jaar geleden duizenden menselijke drama’s hebben plaatsgevonden in de strijd voor enkele meters vooruitgang op het slagveld. Af en toe vind je er een briefje, achtergelaten door scholieren die hun (over)grootouders komen groeten, zelfs vanuit het verre Nieuw-Zeeland. Ik krijg er spontaan de krop van in de keel: in een steeds snellere maatschappij is de angelsaksische wereld nog steeds trots op zijn helden van de eerste wereldbrand. Trots op de anonieme soldaten die enkel “Known unto God” zijn, trots op de ‘aces’ van de eerste luchtmacht. Het is jammer dat de Duitse doden vaak vergeten worden en het stigma van de verliezer de dood van een individu overschaduwt.

Wie in deze warme dagen wat tijd te veel heeft, moet zich naar Paschendale en Vladslo reppen, zelfs al mocht men er al meerdere keren halt hebben gehouden. Beide plaatsen blijven immers een steeds actuele mijlpaal in de waanzin van de mensheid.

Het leven zoals het is.

maandag, juli 17, 2006
Ik heb mezelf voorgenomen om niet te veel online te zetten over mijn eerste job in het transitcentrum, zodat ik geen Tomadde kan poelen. Maar toch wil ik heel even een tipje van de sluier oplichten, met name over enkele van de huidige bewoners.

Je ziet heel wat kleine drama’s, daar op het grasveldje van het Transitcentrum. Hoe zou je zelf zijn als je een onzekere toekomst te wachten staat? Ze wachten angstig op een goed (of slecht) bericht van hun advocaat en trachten de rest van de tijd hun zorgen te verzetten. In de ogen van een Albanese vader kan je een heel boek lezen van zijn dooltocht door Europa. Zijn dochtertje maakt echter heel veel goed: ze is nog zeer jong (ik schat twee) maar heeft een prachtige glimlach die iedereen doet opfleuren. Haar broertje is wat actiever en drijft velen tot ergernis met zijn urenlange gefiets, maar het kereltje is de slechtste nog niet. Af en toe zie ik hem lonken naar zijn Slovaaks leeftijdsgenootje, een Roma-zigeunerin. Zij plonst de hele dag in het zwembad, samen met haar zusje. Ik kende dat meisje nog niet toen ze me plots bij de arm nam: “ich habe katzen gefunden!” In mijn beste Duits probeerde ik duidelijk te maken dat ik de katten niet zag, maar inderdaad, in de verte lagen een vijftal poezen te snurken. “Schön, nicht?” Sehr schön, Adriana, sehr schön.

Wat later op de avond begint het bij de Poolse Adam en Karol te kriebelen: ze willen basketten. “Let’s play 21”, vertellen ze me in gebrekkig Engels. Tot voor kort had ik geen flauw benul wat dat inhield, maar het is een simpele variant van de bekende balsport. Na een tweetal minuten leiden de Polen met 15-0 en grijnzend tellen ze verder. In het Engels, zodat we goed horen hoe slecht we wel basketten. Tot ik begon te scoren en zelf in het Pools begin te tateren. Dat kunnen ze best appreciëren en in de kortste keer kan ik mijn Poolse woordenschat uitbreiden met – niet altijd even propere – zegswijzen.

Het zijn lange dagen: van kwart voor twaalf tot tien uur ’s avonds probeer ik het leven in het transitcentrum zo draaglijk mogelijk te maken. Maar de goede, soms vertederende momenten maken heel veel goed. “Au revoir, monsieur, je peux sortir!”, riep Luciana uit Brazilië me toe. Ik hoop dat ze het goed maakt.

Het bolletje van Raf.

zaterdag, juli 15, 2006
Op het beste forum ter wereld werd onlangs de vraag gesteld wanneer je je voor het eerst oud begon te voelen. De vraag spookt sindsdien al een tijdje door mijn gigantisch hoofd en ik heb uiteindelijk toch enkele antwoorden op deze prangende vraag gevonden. Natuurlijk is er het voorspelbare antwoord over mijn pas aangekochte wagen, maar daar gaan we het voor een keer niet over hebben.

Gisteren zat ik samen met mijn allerliefste op een terrasje te eten, bij wijze van spreken als laatste avondmaal voor mijn eerste werkdag van morgen. Achter ons stond er een springkasteel waar een bende neuslopende (en verdorie steenwerpende) kinderen zich helemaal smeten, letterlijk en figuurlijk. Onder hen was ook een puberale paringsdans aan de gang tussen een jongen met eerste schaamhaar en een meisje met meisjestieten (kom op, googlers!), maar dit geheel terzijde. Ik weet niet meer precies op welke leeftijd het moment gekomen is dat ik mezelf tegenhield om onnozel te gaan doen op zo’n grote zak lucht, maar ik weet nog zeer goed dat ik me oud voelde. “Ga toch niet op dat springkasteel, je bent groter dan alle anderen. Je moest maar eens iemand kwetsen.” Sindsdien kan ik niet anders dan binnensmonds zuchten bij de gedachte aan vervlogen tijden.

Ik weet nog goed hoe ik vroeger met moederlief naar de slager ging. Slagerij “Raf” was dat, op het dorpsplein. Raf had de beste vleessla ter wereld waar altijd een heel schijfje ei bovenop lag. Ik hoopte altijd dat hij dat eitje mee in het potje zou scheppen zodat ik het er later stiekem kon afpeuteren. Raf had ook de gewoonte om een “bolleke” mee te geven aan de kinderen. Een bolletje gehakt zorgde toen voor heel wat kindervreugde, ook bij mij. Maar er komt een dag dat je geen bolletje meer krijgt. Pijnlijk is dat, net als geen suikerbolletjes op je ijsje meer krijgen bij de ijskar. Het is alsof je bar mitswa wordt gevierd, maar dan zonder keppeltje en zevenarmige kandelaar.

Voor een mens het goed en wel beseft, is hij zijn jeugd verloren en ben je verplicht om verantwoordelijk te worden. Uit de bol gaan kan nog steeds, maar een stap te ver wordt niet meer met de mantel van kinderlijke onschuld bedekt. Binnen zeven jaar ben ik dertig. Zou ik dan al kinderen hebben? Dan koop ik ze een springkasteel en dan springt die gekke papa gewoon mee.

Tales from the Google.

dinsdag, juli 11, 2006
Het internet is best wel een fantastische wereld om te vertoeven: je kan er aan de hand van enkele klikken in contact komen met vrouwen die hun doodgeboren foetus adoreren of vol afschuw zien hoe een man zijn ruggengraat breekt door zich anaal te laten nemen door een paard. Jawel, dat hebt u goed gelezen. In tijden van oorlog en kopstootgevende voetballers is er altijd de geruststellende gedachte dat het nog heel wat slechter en zieker kan.

We zitten nu al een goede maand allerhande nutteloze stukjes te schrijven die door een select groepje lezers worden gesmaakt. Het is mijn nederige bijdrage tot het wereldwijde web. Uit de statistieken van deze blog kan je enkele opmerkelijke weetjes afleiden. Eerst en vooral, en daarvoor ben ik haar ook dankbaar, komt een zeer groot deel van mijn publiek hier via Lilith terecht. Deze week is zelfs het merendeel een Criblezer. Een kleinere groep bestaat uit directe kennissen en dan is er nog het deel van mensen dat toevallig op deze blog is gestoten en al dan niet is blijven hangen.

Dat laatste deel is me een legertje perverten, zoals men kan afleiden uit de Googletermen die iemand op thepills doen belanden: “foto strak topje”, “mevrouw Buffon” en “blote buikjes” zijn maar enkele termen die een pukkelige dertienjarige heeft ingetikt in de hoop om goedkoop vlees te vinden. Ga weg, gespuis, je pietje-snok is hier niet gewenst! De man of vrouw die het antwoord zocht op de vraag “wat is een hartaderbreuk” wil ik doorverwijzen naar de dichtstbijzijnde cardioloog, als het al niet te laat is.

De vraag die zich natuurlijk nu stelt, is in hoeverre we het internetverkeer bewust kunnen omleiden naar deze site. Ik hou u in elk geval op de hoogte of ik dankzij “strakke topjes op blote tieten” meer lezers zal aantrekken.

Een appartement in Blankenberge.

maandag, juli 10, 2006
Een koppel uit het Gentse heeft vierendertig miljoen euro gewonnen met Euromillions. Niet slecht als je weet dat hun inzet een schamele twee euro bedroeg. Weinigen kunnen zeggen dat ze hun inzet verzeventienmiljoenvoudigd hebben. Laat ons in elk geval hopen dat het mensen zijn die niet zo dom zijn om alles vast te zetten op een rekening “om te sparen”.

Deze middag – of gisteren – ging men in volle komkommertijd naar een lokale dagbladhandelaar om enkele dromers aan het woord te laten over wat zij met zo’n gigantische som geld zouden aanvangen. Een deel vastzetten was al snel gevallen, maar de reactie van een jongen veertiger sloeg alles. “Ik weet wel wat ik met zo’n bedrag zou doen”, zei de man recht in de camera, borst vooruit. Om de weinige spanning hoog te houden, liet hij een seconde stilte. “Ik kocht me… een appartement in Blankenberge”. Hoe eenvoudig ende sober is den Belg! Als je vierendertig miljoen euro gewonnen hebt, m’neer, dan koop je heel die kutplaats, frigoboxen incluis.

Vierendertig miljoen euro. Anderhalf miljard oude Belgische franken. Daar kan je al enkele Opel Corsaatjes voor kopen, denk ik dan. Ik zou het geld in elk geval wijselijk besteden: op elk continent kocht ik me wel een huis (of twee) waar iedereen die me na aan het hart ligt met mijn privéjet naartoe wordt gevlogen wanneer ze er even tussenuit willen. Ik startte een eigen maandblad om al mijn medestudenten journalistiek aan een job te helpen. Ik publiceerde het werk van getalenteerde jonge schrijvers en ik liet een tweede seizoen van De Perfecte Moord maken. Daarna liet ik een gigantisch speelveld aanleggen om een levensgrote versie van Carcasonne te spelen. Een dag later word ik bij het oversteken van de straat vermorzeld onder de wielen van een tientonner, maar ik zal me tenminste geamuseerd hebben.

Ik zal nooit begrijpen waarom mensen die zo’n recordbedrag winnen, beweren dat ze verstandig zullen omgaan met het geld. Waarom speel je dan mee? Vierendertig miljoen euro is voldoende geld om elke droom, hoe pervers die ook mag zijn, te laten uitkomen. Natuurlijk koop je er geen geluk mee, maar je kan het toch in de hand werken. Hier dus met dat geld.

De Oksel van Sanne.

vrijdag, juli 07, 2006
“Dat wordt dan – met BTW - € 10900” (let trouwens op het euroteken voor het getal, zoals het hoort). Ik hapte even naar adem: dat is namelijk een behoorlijke som geld. Maar wat moet gebeuren, moet gebeuren: ik heb een auto nodig die dagelijks een afstand van om en bij de negentig kilometer moet aankunnen zonder een abonnement bij de Melsbroekse takeldienst aan te vragen. “Mag dat een zwarte wagen zijn?” Uiteraard, meneer de garagist, uiteraard. Het is trouwens het enige deel van je uitleg dat ik begrepen heb, want wat “het is een 1000” of “om en bij de zes liter” precies betekent, is mij nog steeds een raadsel. Een raadsel waar ik de slordige som van € 9000 voor zal neertellen. Jezus Christus, dat is veel geld.

Geld uitgeven is nochtans iets waar ik al bij al weinig poeha rond maak. Ik vind het best iets hebben om een bruin briefje van vijftig euro neer te leggen om een zoveelste nutteloos videospel aan te kopen. Altijd cash, trouwens: mijn afkeer voor bankkaarten is tot op heden nog niet helemaal uitgeroeid, al maak ik op dat vlak al heel wat vorderingen. De doorzichtige bankkaart van Fortis is daarvoor veel te mooi, zoals Eric van Neygen en Sanne dat zouden zeggen. Van geld naar het mooiste showbizzkoppel van Vlaanderen, het is blijkbaar slechts een kleine stap.

Erik van Neygen en Sanne, zouden die eigenlijk een wagen hebben? Ik zie hen wel in zo’n oud Volkswagenbusje rondsnorren, met een hoop gitaren op de achterbank. Die achterbank heeft, de reputatie van Sanne indachtig, toch anders weinig nut. Beelden van ongeschoren Sanne-oksels tijdens een “Tien om te Zien”-opname van een decennium terug, houden me nog elke nacht wakker, mijn hoofdkussen als nutteloze buffer voor mijn gedachten. Nu ik er even over nadenk, zijn die prachtmensen nog wel samen of is Sanne teruggekeerd naar het huis dat tussen rozen stond?

Waanzinnig dure aankopen blijken niet zo goed te zijn voor mijn mentale gezondheid. Want wie begint te hallucineren over de rimboe die Sannes oksels zijn, moet wel helemaal niet meer van deze wereld zijn. Ik mag er niet aan denken wat er me te wachten staat als ik ooit overweeg om een huis te kopen.

On verra bien.

woensdag, juli 05, 2006
Morgen is het weer zover: proclamatie! Om iets na drieën word ik samen met mijn klasgenootjes in een naar alle waarschijnlijkheid broeierig auditorium te luisteren naar onze resultaten, meestal voorgelezen door een meneer die niemand kent. Altijd weer is het gissen over wie er dit jaar onverwacht een zomer langer mag studeren, altijd weer ben ik gelukkig niet die persoon. Ik kijk ook dit jaar weer met een flinke dosis vertrouwen naar de officieuze afsluiter van het voorbije studentenjaar. Ik geloof zelfs in een beter resultaat dan in mijn eerste kutopleiding, maar aangezien hoogmoed voor de val komt, hou ik het wijselijk bij “geslaagd”.

Het wordt eerlijk gezegd tijd dat ik heel die rotzooi achter me kan laten om aan een nieuw leven te sleutelen. Een leven waarin zelfs al plaats is gemaakt voor een eerste job. Gisteren las ik in Humo het interview met Jef Lambrecht, oorlogsjournalist voor Radio1. Hij vertelde hoe hij zelf als 22-jarige geen flauw benul had hoe je in godsnaam aan een job moest raken. Daarenboven had hij net als ik twee linkerhanden, al is twee rechterhanden in mijn geval meer van toepassing. Hij besloot dan maar om computermonteur te worden, al had hij in die periode nog nooit een computer van dichtbij gezien. Pas jaren later vindt hij zijn echte roeping als journalist bij de toenmalige BRT. Ik kon me goed vinden in zijn woorden, al heb ik het niet zo voor de man van wie ik ooit zelf een kort interview heb afgenomen. Zijn toestand tijdens dat interview was immers op zijn zachts gezegd vreemd: ik kon me niet van het idee ontdoen dat hij tijdens zijn middagpauze net dat cognacje te veel tot zich had genomen. Maar die Jef Lambrecht bekende nu in het Humoartikel dat zijn professionele carrière met zeer veel omwegen gevormd is. Misschien dat het in mijn geval hetzelfde zal lopen, on verra bien.

Ik kijk al uit naar al mijn medestudenten die vertellen dat ze nog niet goed weten wat ze vanaf overmorgen gaan doen. “Ik zie wel wat er op me afkomt”, hoor ik er nu reeds enkelen zeggen. Ik hoop in elk geval dat ze niet hetzelfde moeten meemaken als ik na mijn eerste afscheid aan de universiteit, wat dat wenst men zelfs zijn ergste vijand niet toe. Wat er ook van zij, nog een goede anderhalve week en ik mag aan de slag. Het is niet de job waar ik van droom, maar het is een job en wie weet welke stroomversnelling dit teweeg zal brengen. Help het me hopen.

Kebab.

maandag, juli 03, 2006
De temperatuur kent weer pieken boven dertig graden en dat is voor heel wat mensen de ideale gelegenheid om zich in de minst verhullende pakjes in de openbaarheid te begeven. Verschillende gradaties zijn hierbij van toepassing. Eerst en vooral is er de sandaal, ook wel schandaal genoemd in deze kontrijen. U ziet, we zijn weinig origineel wat het toekennen van spotnamen betreft. De sandaal is een schoeisel dat ik ooit moet gedragen hebben toen ik vijf was. Laat dit ook de leeftijd zijn dat ik enig esthetisch besef begon te ontwikkelen en u kan tot de conclusie komen dat ik sindsdien nooit meer een dergelijk gedrocht heb gedragen. Ik verfoei ze en zeker de volwassen meneren die er (al dan niet) witte kousen wensen in te dragen. Hopelijk trappen ze, zoals mijn eigenste broer enkele jaren terug, in een verse koeienvlaai zodanig dat al dat sappige excrement zich een weg wurmt tussen tenen en onder teennagels.

De zomer hoeft natuurlijk niet altijd te leiden tot wansmakelijke klederdracht. Af en toe zie je een jongedame met een ontblote navel over de straat flaneren die de aandacht trekt van tientallen kerels die voldoen aan hun natuurlijke drang tot navelstaarderij. Blote buikjes die net vanonder een strak topje komen piepen, ondergetekende wordt er zelf ook helemaal wild van. Maar dat kan verkeren, zoals ik dit weekend kon vaststellen. Een ietwat oudere dame, ik schat zo’n vijfenveertig jaar, had zich met haar kroost en echtgenoot op straat begeven in een strak rood pakje. De dame had op haar onderrug een typische “volg dit en ontdek mijn bilspleet”-tatoeage laten aanbrengen. Dat kan, mits geplaatst door een goed naaldenartiest, tot mooie resultaten leiden. Deze tatoeage schipperde tussen twee uitersten: het motief op zich was niet opvallend slecht, maar het lichaam waarin het geprikt was had zo te zien al meerdere oorlogen meegemaakt. Ze deed me denken aan een draaiende kebab waar wat later een aantal laagjes vlees wordt afgeschraapt. De spreekwoordelijke cocktailsaus was aanwezig onder de vorm van een laagje glinsterend zweet. Mijn allerliefste en ik versnelden onze pas om aan dit waanzinnig tafereel te ontsnappen.

Wat een oog lijden kan op een zonnige zondagmiddag.

Bocht zeven.

zaterdag, juli 01, 2006
Bocht zeven van L’Alpe D’Huez brandt onder een loden zon. Tientallen wagens zoeken nog een plaatsje langs de kant van de weg, al is dat tevergeefs. Sinds vroeg in de ochtend (en dagen en weken voordien) is de hele graskant gevuld met caravans en tentjes. De wagens rijden verder naar boven waar ze op de grote parking nog een plaatsje hopen te bemachtigen. Ik smeer mezelf nog een broodje met geitenkaas en spoel alles met een goede slok water door. Eten en drinken is op een moment als dit een ideale manier om de tijd te verdrijven. Plots gaat het deurtje van een mobilehome open. Een Nederlandse dame komt naar buiten in een weinig verhullende bikini. Haar borsten bedekken net niet haar navel, die zonder veel moeite overloopt in een groteske kamelenteen. Een zicht dat de geest van een 14-jarige als ik voor eeuwig zou kunnen traumatiseren.

Ik laat het liplezen echter voor wat het is aangezien mijn aandacht getrokken wordt door de televisie van een groepje Italiaanse tifosi die uitbundig juichen wanneer hun held Marco Pantani uit Cesenatico de beeldbuis vult. De hele bocht komt nieuwsgierig een kijkje nemen: de weinige beelden en geluiden die over de berg waaien herinneren er iedereen aan dat ‘ze’ op komst zijn. Voor hen wachten we al uren op dit stukje asfalt.

Het geluid van een door de hemel klievende helikopter doet de berg verder tot leven komen. Strategische posities worden ingenomen door de dolgedraaide fans rondom me. We delen allemaal hetzelfde gevoel: we moeten onze helden naar boven schreeuwen. De Nederlandse dame blijft echter zitten in haar stoel. Een bruine tint is voor haar heel wat belangrijker dan de gele trui.

Minuten later zien we een losgeslagen Marco Pantani naar boven stormen. Een buitenaardse prestatie: hij zal in een recordtijd de klim der klimmen overwinnen. In zijn zog volgt de latere tourwinnaar Jan Ullrich en zijn vroegere kopman Riis. De meute wordt gek en sprint de helden achterna. Gendarmes trachten de rust te bewaren, een onmogelijke opdracht. Na amper een half uur is alles voorbij. De mooiste tijd van de zomer zit er weer op.

Wielrennen blijft een magische sport waar mannetjes die amper zwaarder zijn dan ik de steilste cols overwinnen. Vaak gebeurt dat op een niet zo kosjere manier, zo is ook deze week gebleken. Maar vergis je niet: wie de adrenaline op een berg als Alpe D’Huez heeft meegemaakt, is voor eeuwig verslaafd.