<body><script type="text/javascript"> function setAttributeOnload(object, attribute, val) { if(window.addEventListener) { window.addEventListener('load', function(){ object[attribute] = val; }, false); } else { window.attachEvent('onload', function(){ object[attribute] = val; }); } } </script> <div id="navbar-iframe-container"></div> <script type="text/javascript" src="https://apis.google.com/js/platform.js"></script> <script type="text/javascript"> gapi.load("gapi.iframes:gapi.iframes.style.bubble", function() { if (gapi.iframes && gapi.iframes.getContext) { gapi.iframes.getContext().openChild({ url: 'https://www.blogger.com/navbar.g?targetBlogID\x3d29310713\x26blogName\x3dThe+pills+must+be+working.\x26publishMode\x3dPUBLISH_MODE_BLOGSPOT\x26navbarType\x3dBLUE\x26layoutType\x3dCLASSIC\x26searchRoot\x3dhttps://thepills.blogspot.com/search\x26blogLocale\x3dnl_BE\x26v\x3d2\x26homepageUrl\x3dhttp://thepills.blogspot.com/\x26vt\x3d584163539906967170', where: document.getElementById("navbar-iframe-container"), id: "navbar-iframe" }); } }); </script>

Het lijk.

donderdag, juni 29, 2006
Met een koele Lipton Ice Tea voor me, zat ik samen met mijn allerliefste vanop een terrasje naar een lijk te kijken. Het lag daar maar wat te liggen, onder een wit dekentje. Rondom stond er een man foto’s te trekken, naar alle waarschijnlijkheid was hij net als de rest van de meest nabije omstanders politieagent. Af en toe tilde men het dekentje op, zodat van het grijzend gelaat van het lijk ook foto’s konden genomen worden. De fotograaf toonde aan zijn collega het beeldschermpje van zijn fotoapparaat: de collega knikte goedkeurend: het lijk was goed weergegeven. Enkele minuten later werd het lijk weggevoerd in een witte bestelwagen. Vreemd, ik had eerder verwacht dat een lijkwagen met vreemde bollen het lijk zou wegbrengen. Blijkbaar moest het allemaal wat snel gebeuren.

Wat er precies met de man gebeurd is, is ons niet duidelijk. Ik hoorde iemand mompelen dat hij daar plots lag en dat reanimatie niet meer mogelijk was. Een hartaderbreuk, concludeerde ik als was ik de meester-cardioloog zelve. Of misschien was hij met zijn hoofd op de stoeprand gevallen toen hij zijn fiets in de nabijgelegen stalling plaatste, ik weet het niet. Ik kan me ook niet van de gedachte ontdoen dat hij daar een tijdje moet gelegen hebben terwijl ettelijke voorbijgangers zich afvragen wat een man daar langs de weg ligt te doen. Niemand heeft immers tijd voor een stervende man langs de kant van de weg.

Toen het doek over de man was gevallen, moet de aandacht plots toegenomen zijn. Auto’s vertraagden, fietsers duwden zachtjes op de remmen van hun roestig ros en voetgangers maakten een omweggetje om toch maar een glimp op te vangen van het lijk dat daar maar wat lag te liggen. Een bizar tafereel waar ook ik aan deelnam, samen met mijn allerliefste. Door het warme weer en omdat onze trein nog een halfuurtje op zich zou laten wachten, besloten we op een terrasje iets te drinken, met zicht op het lijk en zijn publiek waar ook wij deel van uitmaakten. Ikzelf vond er weinig fascinerend aan, aangezien de dood regelmatig voorbijkomt op de operatietafel in de kamer naast me. Zoals altijd heb ik meer oog voor de omstaanders die, zoals gezegd, hun gejaagdheid eventjes onderbraken voor het lijk. Enkel een jongetje die zonet een Playmobilboot cadeau had gekregen van zijn omaatje, vond het maar niks. Oma zelf keek bedrukt.

Toen het lijk in de witte bestelwagen werd weggevoerd, begon het stadsleven weer zijn gewone gangetje te gaan. We dronken onze Ice Tea in langwerpige glazen uit en namen de trein huiswaarts. Het leven was weer doodnormaal.

De piekeraar.

woensdag, juni 28, 2006
Het vooruitzicht op vast werk lijkt voor een onverwacht domino-effect te zorgen: ik praat sinds kort over het aanschaffen van een auto zonder dat ik mezelf een klap geef omdat ik weer wat zit te dagdromen. Zelfs het plan om binnenkort andere oorden op te zoeken en dus het Schoonaardse thuisland te verlaten staat met stip aangeduid in mijn agenda (mocht ik die hebben). Het vervult me vreemd genoeg niet met twijfel, zoals dat vroeger wel al eens gebeurde wanneer ik belangrijke knopen moest doorhakken. Ik zou zelfs gewichtig durven zeggen dat ik volwassen ben geworden, al fluister ik dat liever.

Een jaar werkloosheid is bij nader inzien een grote zegen geweest. Het was een jaar waarin ik noodgedwongen een schakel moest omslaan en beseffen dat ik niet voor eeuwig en altijd met miniatuurautootjes kan spelen. Enerzijds is dit de meest deprimerende gedachte die een mens als ik kan overvallen, anderzijds is het naïef om te geloven dat volwassenheid geen evident vervolg van jeugdigheid hoeft te zijn. In het gelid lopen en voldoen aan de maatschappelijke normen, het klinkt niet langer zo wraakroepend als voorheen. Het klinkt waanzinnig en dat is het ook, maar ik verkies de zekerheid van voorspelbaarheid boven de twijfels van een bestaan gefundeerd met illusies. Het voorbije jaar aan de universiteit in de meest amateuristische richting van de academische wereld zullen we klasseren als een laatste uitschuiver: ik had in september al de kans gehad om de juiste weg in te slaan (door te kiezen voor – jawel – de politieschool), maar toen maakte ik de verkeerde keuze van de journalistiek. Ondanks dat ik een goed tot zelfs uitstekend resultaat verwacht, ben ik door deze opleiding geen stap verder geraakt en lummel ik maar wat aan. Deze keer moet het lukken.

Ach, wat klink ik weer zwaarwichtig terwijl het hier alleen maar gaat over een job. Honderdduizenden gaan me elke dag voor en ik lijk de enige te zijn die een dergelijke kans wens te koppelen aan levensvragen. Het is eigen aan het beestje, vrees ik. Gisteren kon ik me goed vinden in de woorden van Monica Van Paemel bij Fried’l: iemand die geboren is met een boek onder de arm staat sneller stil bij alles. Ik deel dat idee. Maar laten we het voor een keer normaal houden. Ik heb een job en daar moet ik niets anders dan blij om zijn: in hoeverre deze job aan mijn verwachtingen zal voldoen, dat is een zorg voor later.

Daar is 'em.

maandag, juni 26, 2006
Lucas Neill moet zich momenteel de meest eenzame mens op deze planeet voelen. Zijn ploegmaats proberen hem op te beuren door te zeggen dat het niet zijn schuld is, maar van die Italiaanse sierduiker Grosso. “Oi, mate, die Grosso speelt normaal gezien in roze truitjes, had je iets anders van zo’n wanker verwacht?” Neill tracht te lachen maar blijft steken bij een bittere grijns. Een voetbalwedstrijd verliezen is nooit leuk.

“Ach Andries, trek het je niet aan. De volgende keer kloppen we ze! Die gasten van Wichelen worden elk jaar zwakker, ze zijn te pakken, denk je niet?” Ik tracht te lachen maar ik blijf steken bij een bittere grijns. Een voetbalwedstrijd verliezen is nooit leuk. Als jonge kracht in het Schoonaardse doel beleefde ik het meest pijnlijke doelpunt op een koude zaterdagmorgen tegen de blauw-witte buren uit Wichelen. Het was op het jaarlijks jeugdtoernooi van ons eigen Juventus Schoonaarde dat we in de eerste ronde tegen onze aartsrivalen kwamen te staan. Voor de wedstrijd gaven we onszelf weinig kans, de voorbije confrontaties met Wichelen spraken in ons nadeel. 10-0, 5-0, 8-3… telkens weer moesten we het onderspit delven en telkens weer dolven we bijzonder diep. Maar deze keer liep het anders: we slaagden erin om zestig minuten lang stand te houden tegen kerels die een kop groter waren dan het zielige hoopje spottenstampers genaamd miniemen Juventus Schoonaarde. Helemaal achteraan op het plein, op de meest ondankbare positie stond ik. Met knikkende knieën hoorde ik de schreeuwende spitsen van Wichelen om de bal roepen, maar telkens stond er wonderbaarlijk een verdediger in de weg. Tot op dat ene moment. Een Wichelenaar met een geweldig nichterig kapsel speelde zichzelf vrij en trapte staalhard, zoals alleen de Wichelenaars dat konden, naar doel. Eeuwige roem of een zoveelste vernedering kon mijn deel zijn. Ik drukte af met mijn rechtervoet, klaar om met een tijgersprong de bal uit het doel te weren. Onze twaalfde man hield de adem in.

Ik redde de bal. Klemvast. De nichterige spits vloekte binnens-en buitensmonds. Deze ene keer zou Schoonaarde triomferen, de vroegere deelgemeente die altijd het kneusje van de jeugdreeksen is geweest. Net zij, de toen zo fabelachtige lichting van Wichelen kon dat hoopje onbenul niet kraken. Het werd 0-0. Penalties zouden beslissen wie mocht doorgaan in het toernooi. Bij een 3-3 stand stond ik weer oog in oog met diezelfde spits. Ik bibberde alweer. Hij wees naar de linkerbovenhoek, arrogant als hij was. Hij trapte. Het publiek werd weer stil. Ik dook naar de bal. Tevergeefs. Wichelen won. Alweer.

Arme Lucas Neill.

Ontdek je plekje.

zaterdag, juni 24, 2006
Schoonheid zit vaak in de allerkleinste dingen. Dat kon ik vandaag vaststellen op mijn fietstochtje langsheen de Schelde. Het gebeurde allemaal in een fractie van een seconde: ik besefte bij het inhalen van een koppel oude knarren dat een mens niet naar de Provençaalse wijnvelden of de top van de Galibier moet trekken om een oogverblindend landschap te ontdekken. Ik keek, zoals ik – zo besef ik nu – altijd doe wanneer ik iemand achter me laat, over mijn linkerschouder en zag dat de Schelde er bijzonder mooi uitzag. Aan de andere kant van de stroom werd het zonlicht weerkaatst op een witte gevel van een huisje dat er wellicht al honderd jaar stond. Een speedboot doorbrak het effen watervlak waarop een eend zich door de ontstane golven voortbewoog. De geur van het hele tafereel drong in diezelfde seconde ook tot me door: het gras langsheen de oever was pas afgereden, waardoor dat specifieke parfum nog op te snuiven viel. Ja, de Schelde, het is een mooie stroom om op een warme dag langs te fietsen.

In al mijn haast neem ik niet altijd de tijd om de schoonheid van de omgeving op te nemen, terwijl dat best wel de moeite loont, waar een mens zich ook moge bevinden. Neem nu het stadscentrum van Gent. De drie torens van Sint-Baafs, Sint-Michiels en Sint-Niklaas torenen als oude stadsvaders uit boven een moderne Vlaamse stad. De boekentoren lijkt een wat lelijke bastaardzoon, al kan ik diens strakke lijnen best appreciëren. Menig uren heb ik daar in de leeszaal gesleten, wachtend op de volgende les Oudslavisch in de nabijgelegen doolhof van de Rozier.

Zelfs het slaapdorp Schoonaarde kent zijn mooie plaatsjes. De plaats waar vroeger de oude brug richting Berlare lag, is mijns inziens nog steeds een van de mooiste hoekjes van deze Dendermondse deelgemeente. Veel is er niet te zien, maar het besef dat hier ooit Duitse bommen de strategische brug hebben getroffen, voedt mijn nood aan historische weetjes.

Dus, weinige lezers van dit tekstje, kijk wat meer naar je omgeving, ruik ze, hoor ze. Hoe stedelijk of verwaarloosd ze ook is, toch schuilt er wel een spreekwoordelijke gouden appel die de moeite waard is om te plukken. Zoek ze en rapporteer ze hier, waarvoor dank.

De laatste dans.

vrijdag, juni 23, 2006
Diepe bastonen gemengd met de scherpe stem van Karin Dreijer Andersson doorboren mijn hele lichaam. Ik luister naar een gemixte versie van het prachtige Marble House die de hele dansvloer opzweept. Het is één van de weinige nummers die me tot beweging kunnen aanzetten: The Chemical Brothers hadden al een goede poging ondernomen, maar daar bleef het toch bij het ritmisch bewegen van mijn kniegewricht. Maar The Knife, jawel, die slaagt erin om zelfs mijn hoofd en armen te verroeren.

Een blonde medestudente staat al uren te zweten terwijl ze op een bijzonder elegante manier door alle nummers heen danst. Af en toe stort een andere deerne zich op de muziek die door de zaal schalt, samen met tientallen anderen die geen of weinig gêne voelen om hun ledematen in alle onmogelijke richtingen te zwaaien. Ik ben jaloers op zoveel enthousiasme en bij momenten denk ik eraan om mijn verstand op nul te zetten en me in het gewoel te werpen. Maar een eerste schuchtere poging loopt al snel ten einde aangezien ik na een tiental seconden niet meer lijk te beseffen wat nu weer links of rechts is. Dansen, het is met andere woorden niet aan mij besteed.

Er zijn maar weinige mensen die de bedenkelijke eer hebben om me helemaal te zien doorslaan op een vette schijf. Nu ik er even over nadenk, enkel mijn allerliefste kent dat privilege, al moet ik toegeven dat ook dit zich beperkt tot een patroon waar mening epilepticus jaloers op zou zijn. Gelukkig wordt dit spastisch heen en weer slaan met een warme mantel der liefde bedekt.

Toch vind ik het fantastisch om naar fuiven te gaan. Het drama dat zich daar tussen de beide geslachten afspeelt is een wonderlijk schouwspel dat zelfs National Geographic met zijn reportage over het paringsgedrag van de Congolese bonobo niet kan overtreffen. Een goede scheut alcohol doet vreemde dingen met anders bijzondere rationele mensen: voor men het goed en wel beseft hangen ze met hun dronken lijf te huilen tegen een verrotte buitenmuur omdat hun target niet toestond dat hun tongen een partijtje huiggrijpen konden spelen. Met een grijns van het ene naar het andere oor verlaat ik op een veel te laat uur het feestgewoel, beseffend dat ik de enige zal zijn die zich ’s ochtends de vele kleine dramaatjes zal herinneren. De pot op met mijn onvermogen om te dansen.

Het meisje met het sandwichbord.

woensdag, juni 21, 2006
Een meisje in een kaki kleedje zit verdwaasd op de balustrade van de E40 richting Gent. Het moet ergens in de buurt zijn van de Gentbrugse watertoren, waar groene panelen het zicht op de lager gelegen wijken belemmert. Het verkeer komt razend voorbij: onder de vele auto’s is er ook een rode Opel met naast de chauffeur een jongen van 11. Die jongen ben ik.

Soms herinner ik me de meest bizarre dingen zoals het hierboven vernoemde tafereel. We waren op weg naar het universitair ziekenhuis toen ik plots dat vreemde meisje zag. Wat zit dat arm ding daar te doen langs een gevaarlijke autosnelweg? Het is misschien een waanidee van me, maar ik heb nog altijd het gevoel dat ze naar me keek, ook al raasde ik haar tegen een hoge snelheid voorbij. Nu twaalf jaar verder duikt ze soms nog op in mijn herinneringen en zoek ik nog steeds naar een antwoord. Is ze enkele minuten later in een wanhoopsdaad om het leven gekomen onder de banden van een truck? Was het een vreemde gewoonte van haar om auto’s te begluren, spelend met het gevaar van het zo dodelijke verkeer? Of was ze stomdronken naast de kant van de weg gedropt na een nachtelijke uitspatting?

Een meisje in een dikke rode jas met een zwarte, uitgerafelde sjaal wandelt over de bevroren paden in de buurt van het Moskouse “Yogo-zapadnaya”-metrostation. Ze werkt er als levend reclamebord door een sandwichbord op haar schouders te torsen. Ei zo na struikelt er een jongen van haar leeftijd op de trappen van een wisselkantoor. Ze lacht eventjes. Die jongen ben ik.

Moskou mag nog zo mooi zijn met zijn rode plein en ijsbollenkathedraal, toch blijft de herinnering aan het sandwichmeisje groter. Ik beeld me in hoe haar leven er nu, vijf jaar later, uitziet. Zou ze al aan de sluimerende armoede ontsnapt zijn? Zou ze een echte job gevonden hebben, ergens in een winkeltje in de Arbatstraat? Of zou ze in een duister park door een groepje drugsverslaafden verkracht en vermoord zijn? Nee, weg met die laatste gedachte. Ze leeft nog, dat moet wel.

De bril.

maandag, juni 19, 2006
Het wordt stilaan bijzonder moeilijk om nog scherp door mijn bril te zien. Jarenlange verwaarlozing heeft de glazen zodanig aangetast dat er een grote kras mijn zicht ontsiert. Die kras is nu al enkele maanden aan het groeien geslagen zodat het correcter is om over een vlek te spreken. Ik schat dat zowat 2/3 van het glas is aangetast. Toch blijf ik halsstarrig geloven dat het allemaal niet zo’n vaart loopt. Wat is nu een vlekje op een bril die je toch enkel draagt om naar televisie te kijken en mee auto te rijden? Dit natuurlijk tot grote ergernis van heel mijn naaste omgeving: al weken trachten ze me ervan te overtuigen dat een nieuw brilletje toch niet zo’n gek idee is.

Hetzelfde geldt voor mijn fiets. Tien jaar van mishandeling en verwaarlozing heeft mijn Oxford niet al te goed gedaan. De ketting slaat helemaal op hol wanneer ik mijn versnellingen verplaats. Een jaar terug kon ik er nog een viertal gebruiken, maar dat aantal is nu geslonken tot twee. Een van die twee moet natuurlijk net de zwaarste zijn, waardoor het een hele klus is om met de nodige tegenwind de Schoonaardse wegen op te snellen. Met de banden is het zo waar nog slechter gesteld: zowel achterband als voorband, binnen- en buitenband zijn nog net niet voldoende versleten of uitgerafeld om een vervanging te verantwoorden. Zondag staat er echter een tocht van vijfendertig kilometer gepland waardoor ik dan toch maar de beslissing heb genomen om even langs fietsenmaker Geert te passeren voor een groot onderhoud. Ik zal er in elk geval sneller door vooruit komen, onder andere omdat mijn portefeuille een stuk lichter zal zijn.

Krenterig zou ik mezelf niet durven noemen. Mijn impulsieve aankopen van film, videogames tot zelfs t-shirts bevestigen dit. Maar wat kan dan mijn terughoudendheid verklaren om elementaire dingen als een bril of een fiets te kopen of te onderhouden? Soms wijt ik dat aan mijn irrationele angst voor verandering: het heeft bijvoorbeeld een eeuwigheid geduurd voor ik een bankkaart gebruikte of ik de stap richting interimbureau durfde te zetten. Mijn masker van onverschilligheid en nonchalance mag die angst dan al verdoezelen, ze zal altijd een belangrijk deel van mijn persoon blijven uitmaken. En daar kan zelfs een kapotte bril en een troebel zicht niets aan veranderen.

Lassanje.

zondag, juni 18, 2006
“Zou je even een doekje kunnen halen, want deze armleuning is helemaal plakkerig.” Verbaasd trok ik mijn rechterwenkbrauw op naar mijn allerliefste die als tegenreactie nog een stevige scheut Martini Bianco tot zich nam. “Nou, we krijgen maar één menukaart, dat wordt snel beslissen, niet?” Daar gaat mijn linkerwenbrauw. “Ons hotelletje was toch maar modaal, vind je niet schat?” Hop, mijn neusvleugels trachten zich in beweging te zetten bij gebrek aan een derde wenkbrauw om mijn groeiende verstomming kracht bij te zetten.

Mensen en hun oninteressante en soms zelfs helemaal ergerlijke gesprekjes ongewild afluisteren is weinig bevorderlijk voor mijn eetlust, al moet ik zeggen dat de ravioli met gorgonzola bijzonder lekker was. Het helpt al helemaal niet wanneer de ergerlijke gesprekjes uit de richting van een vierkoppig Nederlands tafeltje komen. Vrijpostig en rechtuit, noemen onze noorderburen zichzelf. Ik hou het toch liever bij onbeleefd en ongemanierd. De dienster van dienst kwam aangesneld en deed haar best om de plakkerigheid van de armleuning ongedaan te maken. Dit alles onder het kritisch oog van de leidster van dit kleine oranjelegioen. Haar oog bleek al gauw niet alleen kritisch, maar vooral ook arrogant en misprijzend te zijn. De onweerstaanbare drang om haar best mooie brilletje achter haar oogkassen te meppen groeide bij elk woord dat ze uitbraakte, kwestie van de uitdrukking “kijk eerst eens in jezelf” wat kracht bij te zetten.

“Ik ga toch maar de spaghetti bolo-ni-aise nemen, wat jij schat?” Schat antwoordde alweer niet. Ik kreeg spontaan medelijden met de man in het gele, mouwloze “Brazil”-shirt. Ik vermoedde dat hij twintig jaar geleden per toeval zijn penis in de dame had gestoken, waaruit dan een kind was ontsproten. Uit moreel plichtsbesef is hij sindsdien niet meer van haar zijde geweken. Ik verdenk er hem stiekem van om ’s avonds laat in hun modale hotelletje naar vieze films te kijken terwijl zijn vrouw ligt te snurken na een zoveelste overdosis Daiquiri.

De spaghetti bolo-ni-aise vond ze best lekker, al had ze mijns inziens net zo goed een spaghetti zonder saus kunnen bestellen. Alles wat nog maar enigszins op een stukje vlees leek, werd onmiddellijk naar de rand van het bord geschoven. Haar overbuur was op dat vlak niet veel beter “Nou, er ligt groen op mijn lassanje!” Dat heet basilicum, ter versiering van je anders zo saaie lasagne, trut. Ik kan best geloven dat een kroket uit de muur nooit gekleurd wordt door een stukkie groen, maar gelieve dergelijke opmerkingen binnen de eigen landsgrenzen te houden.

Ik prijs mezelf eerlijk gezegd gelukkig dat ik ze geen bakkie koffie meer heb horen bestellen. Het teveel aan zuivelproduct en het tekort aan een slaapmutsje was naar alle waarschijnlijkheid toch een reden tot gesjanik geweest. Hup, Holland, hup, terug naar Dordrecht met die kèrrèvèn!

Kaatje

donderdag, juni 15, 2006
Angst en gelukzaligheid mogen dan al twee emoties zijn die zich elk aan een andere kant van het gevoelensspectrum bevinden, in het bestaan van dit schrijverke grenzen ze vaker dan me lief is aan elkaar. Vandaag was alweer zo’n dag. Maar in tegenstelling tot vorige momenten lijk het eindverdict naar gelukzaligheid te schommelen. Een mooi gevoel is dat. Niets meer.

Ik herinner me nog goed hoe ik vorig jaar met een mooi hemdje aan en een goed reukje op naar een Deinzens kantoor trok voor een zoveelste sollicitatie. Angst dat ik alweer niet zou slagen om de job van mijn leven binnen te halen, gelukzaligheid omdat er toch nog edele lieden bestonden die een jonge kracht als ik de kans willen geven om zich te tonen en te bewijzen. Mijn ontnuchtering was groot toen ik een halfuur later als een uitgewrongen dweil naar buiten kwam. Ik staarde maar wat voor me uit, wetende dat het alweer een grote nul over de hele lijn was. Meer zelfs, ik voelde me vernederd. Geen enkele seconde had de interviewer me de illusie gegeven dat ik ooit iets voor hen zou kunnen betekenen. Ik was een nobody voor haar, een zoveelste parasitaire werkloze die dacht om eventjes snel-snel te scoren. Van gelukzaligheid was geen sprake meer: enkel hopeloze angst dat ditzelfde doemscenario zich nog meermaals zou herhalen. De angst was gegrond: enkele weken later werd ik in het Gentse aan de schandpaal genageld.

Er zijn ook momenten geweest dat het beter ging. Op een warme lentedag werd ik op het kantoor van productiehuis Kanakna gevraagd voor een gesprek. Ik werd er bijzonder vriendelijk onthaald en ondanks het feit dat ik niet gekozen werd, hadden de Peking-Expressmensen me toch in mijn waardigheid gelaten. Voor heel eventjes werd de angst onder een lading hoop weggeborgen. Maar gelukzaligheid, neen, die was er nog steeds niet. Met het verstrijken van de tijd en het verlengen van mijn carrière als uitkeringsgerechtigde nam het gevoel van angst al snel weer de bovenhand. Dit jaar is dat min of meer getemperd geweest, ik ben nu eenmaal opnieuw de schoolbanken gaan opzoeken. Toch schuilde ook daar de vrees voor een zoveelste teleurstelling. Het liep op zijn zachtst gezegd niet van een leien dakje. Voldoen aan mijn studentikoze verplichtingen is geen probleem, maar de organisatie van de nieuwe richting journalistiek aan de Universitair Gent heeft nog last van ernstige groeipijnen. De gedachte dat ik binnen de kortste keren weer dagelijks als een nutteloos hoopje werkloosheid moest opstaan, bracht alweer – jawel – die angst naar boven.

Toen gebeurde er iets vreemd. Ik kreeg een telefoontje van Kaatje. Kaatje vertelde me dat ik weldra aan de slag kan. Angst was plots veraf, gelukzaligheid werd mijn deel. Laten we het voor één keer een tijdje zo houden.

De Spellekeszot

woensdag, juni 14, 2006
In de tijd dat het water nog te diep was voor Willy Sommers en het wereldwijde web nog gesponnen moest worden, kreeg ik het allerbeste nieuwjaarsgeschenk ooit: een NES, beter bekend onder de naam Nintendo Entertainment System of simpelweg “De Nintendo”. Sindsdien ben ik helemaal verknocht aan het beestje en zijn vele opvolgers. Meer zelfs, de term verslaving zou hier wel eens van toepassing kunnen zijn.

Ik herinner me nog heel goed hoe ik, samen met mijn zussen en broer, voor het eerst de wondere wereld van Super Mario Bros. 3 ontdekte. Bros. bleef trouwens de achternaam van de guitige loodgieter tot mijn Engelse taalvaardigheid groot genoeg was om te beseffen dat het een afkorting van “brothers” is. Dit, zoals altijd, geheel terzijde. “Je moet A en B tegelijk induwen, anders lukt dat niet!” “Jawel, laat mij toch eens proberen”. “Ah, pas op voor die thwomp”. “Ik zie geen thwomp, enkel een grote st…” “HAHA JE BENT DOOD STOMME MUTTEN”. Het daaropvolgende drama van door de huiskamer vliegende controllers wil ik u besparen. Videogames en geweld, het is van alle tijden.

Het nostalgisch gevoel dat telkens over me heen komt wanneer ik voor de zoveelste maal de NES of SNES (Super Nintendo) bovenhaal, heeft me zodanig in zijn greep dat ik Nintendo altijd loyaal ben gebleven. Nintendo is, met andere woorden, een synoniem geworden voor urenlang zorgenloos staren naar pixels die zich over vleesetende planten een weg banen naar het volgende kasteel. Het verstand op nul zetten en levende doden te lijf gaan met een kettingzaag of roestige haak is zeker en vast ook aan mij besteedt, maar het voelt anders. Videogames moeten zich afspelen in fluokleurige decors, waar Italiaanse loodgieters met een snorretje strijden om de hand van minderjarige prinsesjes. Videogames moeten heroïsche verhalen vertellen van ocarinaspelende tieners die een reusachtig ei trachten te openen om er binnenin voor de x-ste keer tegen dezelfde snoodaard te zegevieren.

Het mag dan ook niet verwonderen dat ik heel veel verwacht van de toekomstige Nintendo, genaamd Wii (lees: “wie”). Ik zou eindeloos kunnen uitweiden over de revolutie die het machientje gaat teweeg brengen in gamersland, maar ik denk dat dit filmpje het best mijn opwinding verwoordt. Afspraak eind 2006 bij de spelletjesboer?

Studentenhaver

dinsdag, juni 13, 2006
Het blijft kokend heet en dat is voor de ijverig student in mij niet altijd even aangenaam. Het is een constant zoeken naar de meest koele kamer van het huis. Momenteel is dat de slaapkamer van mijn teerbeminde zussen, al loopt de temperatuur daar rond drie-vier uur bijzonder hoog op. Dat is dan ook het moment om een punt te zetten achter het zware studeerwerk. De beperkte interesse voor mijn cursus en de zee van tijd die nog voor me ligt, kan dat makkelijk rechtvaardigen.

Studeren, ik heb er een haat-liefdeverhouding mee. Enerzijds moet ik zeggen dat ik slechts één keer minder dan tien heb gehaald (de vitters zouden zeggen twee, maar dat ene was doelbewust), wat dus betekent dat ik toch een zeker systeem gebruik dat garant staat voor succes. Anderzijds kan ik me niet van het idee ontdoen dat er iets grondigs fout zit aan mijn manier van werken. Een korte omschrijving is hier wel op zijn plaats. We beginnen een drietal weken voor het eigenlijk examen met het samenvatten van de cursus. Met samenvatten bedoel ik het herleiden van 100 bladzijden tot een tien à vijftiental velletjes papier. Daar slaat de eerste twijfel al toe: ik hoor verhalen van mensen die erin slagen om 100 bladzijden te verwerken op één dag, zonder enige notities te nemen. Dat vind ik bijzonder knap, ook al weiger ik te geloven dat ze effectief zo te werk gaan. Ik zou in elk geval sterven van de datastroom.

In de tweede fase van mijn studeerarbeid pomp ik zowat elke letter van mijn samenvatting in mijn gigantische hoofd. “Informatieparadox… meer informatie… minder geïnformeerd”, “Commercialisatie… concentratie… ontzuiling… ontluizing… beestjes…draad kwijt.” En zo gaat dat uren door. Een mens zou voor minder beginnen twijfelen aan zijn mentale gezondheid bij het oeverloos gelul dat hij op deze manier tot zich moet nemen. Vermoeidheid maakt dat hele proces des te meer bizar. Je geest dwaalt weg van de letters, terwijl je brein hopeloos tracht om alle logische verbanden samen te houden. Zo kom je onbewust tot conclusies als “de tabloidisering van de media in Vlaanderen heeft tot gevolg dat *gaap* de kranten *geeuw* bij de bakker… brood… honger…”. Associatiegedrag op zijn best.

Nog een weekje te gaan en ik kan voor eeuwig en altijd het blokspook verbannen naar een muffe archiefkast. Maar dat dacht ik de vorige keer ook.

Fiat Lux.

zondag, juni 11, 2006
Vlaanderen ziet de eerste zonnestralen en zijn inwoners halen onmiddellijk de barbecue boven. Worsten, satés en kippenvleugels worden massaal geroosterd boven wat in se niets anders is dan een groot uitgevallen asbak. Om toch de illusie van gezond eten staande te houden, worden er nog wat wortelen geraspt en sla gezwierd. Het zal mij worst (ha!) wezen, eerlijk gezegd. Ik heb namelijk de neiging om kotsmisselijk thuis te komen na elk braadfeest. Mijn kathedraal van een lichaam (door sommigen ook wel kapelletje genoemd) is een drastische verhoging van de nootjes- en champagnegraad blijkbaar niet gewoon.

Omdat ik het gevoel krijg dat deze blog te vaak uitdraait op negativisme, wil ik toch ook een positieve noot (ha!²) toevoegen aan dit stukje. Ik heb namelijk een ongelofelijke bewondering voor mensen die overweg kunnen met een fototoestel. De eerste zomerbarbecue leent zich natuurlijk tot het nemen van foto’s. Na het nuttigen van een sloot alcohol, zijn mijn tafelgenoten ook alle gêne kwijt en poseren ze gewillig voor de lens. Maar helaas, driewerf helaas: het resultaat is nooit meer dan een slappe prent die je net zo goed met een wegwerptoestel kan nemen. Het verheugt me dan ook ten zeerste dat mijn allerliefste zich dra zal verdiepen in de fotografie. De kans dat ze het genie genaamd Loretta Lux kan benaderen, mag dan al gering zijn, toch hoop ik voor het eerst met toonbare vakantiefoto’s naar het thuisfront terug te keren.

Kunstschilders, fotografen, dichters en schrijvers: allen slagen ze erin om de saaiheid van de wereld met behulp van een simpele penseelslag of woordenwaterval te doorbreken. Mijn bewondering voor deze mensen gaat samen met een gevoel van jaloersheid en onmacht. Het blijft dan ook mijn grootste droom om zelf iets neer te pennen dat door minstens 100 mensen gelezen wordt. De kans dat ik in dit opzet slaag, is klein. Maar deze droom wens ik voor één keer niet op te geven, zei ik melodramatisch.

Pastis voor Bahamontes.

De eerste warme dag van het jaar bracht weer het allermooiste volk naar buiten in de ijdele hoop om hun sneeuwwitte ledematen te frituren in een brandende zon. Terrasjes werden overspoeld door teenslippers en lagen factor twintig waarvan de eigenaar zich een clichématige sangria bestellen. De al wat oudere medemens waagt zich aan een glaasje pastis, het bekende Franse anijsdrankje. Iedereen geniet met andere woorden van het goede weer. Wel, bijna iedereen.

Om tien uur des morgens neem ik de krant (nu ja, “Het Laatste Nieuws” is bezwaarlijk nog een krant te noemen) onder de arm en nestel me in mijn groene tuinzetel. Bij het lezen van pagina vijf is het me echter al te veel: die dekselse zon verbrandt mijn nek als was het Greet Rouffaer. Ik dring snel mijn kopje thee uit en neem de wijze beslissing om me weer in de koele keuken te zetten, met Radio 2 op de achtergrond. Ik ben, zoals u al kon vermoeden, geen zonzoeker.

Negen uur en anderhalve voetbalwedstrijd verder spring ik gezwind op de fiets, richting mijn allerliefste. Het is al heel wat afgekoeld, zo blijkt, en dat is best aangenaam. De beklimming van de Scheldebrug gaat soepeler dan anders. Als een ware Federico Bahamontes peddel ik naar boven. De omgeving vervaagt en het maanlandschap van de Mont Ventoux neemt haar plaats in. “Wat een klasse etaleert Andries weer. Ze kunnen niet volgen, meneer! Allemaal moeten ze zijn wiel lossen! Op de Col du Galibier kroonde hij zichzelf al tot koning van de Alpen, vandaag is hij keizer van heel Frankrijk, Michel.” Een uitgebreide fantasie hebben is mooier dan de eigenlijke prestatie.

Morgen wordt de keizer naar alle waarschijnlijkheid gedegradeerd tot voetvolk. In de moordende middagzon zal hij de kilometers richting Zele moeten trotseren. De hitte is zomers mijn grootste rivaal in de eeuwig durende zoektocht naar ingebeelde glorie. Ik zie mezelf niet meer als Bahamontes of Van Impe, maar als een zwalpende Eros Poli. Laat het maar snel weer najaar zijn.

Weesvisje

vrijdag, juni 09, 2006
“Bedankt voor de toffe vakantie, tante Ella”. Met een laatste, verlegen kus op de wang lijkt Hektor voorgoed afscheid te nemen van zijn tante Ella. Jos Matteussen wuift hem,vanuit zijn pas verworven bakkerij, nog even na op zijn terugkeer naar het Gesticht In 1847. Tante Ella vertrekt naar Hollywood en Hektor kon niet mee: ze verwachten er haar immers alleen.

Klik. Klak. Klik. Klak. Klik. Klak. Het monotone getik van Hektors zondagse schoenen op het verlaten weggetje loopt synchroon met het gekabbel van zijn gouden weesvisje. Zijn rugzakje lijkt het gewicht van de viskom amper aan te kunnen, maar dat stoort Hektor niet. De gedachte dat hij zijn tantetje nooit meer terug zal zien, laat hem niet los. Klik. Klak. Kluts. Kluts.

Het is voor elke Vlaming een bekend filmbeeld uit Hektor, het verhaal van de wat klungelige 35-jarige wees die dan toch de liefde vindt bij zijn tante. Het beeld van de rugzak met het visje duikt vaak in mijn gedachten op wanneer ik zelf voor een zoveelste keer naar het station afzak, met mijn eigen bruine zak op de rug. Het hoofd licht gebogen, met de handen rond de teugels die misschien wel wat te kort zijn, ook al zijn die gemakkelijk langer te maken. Bij mij speelt echter niet de gedachte van een verloren liefde door het hoofd. Het is moeilijk om te omschrijven wat ik precies voel. Een mengsel van achterdocht, onwennigheid en verlegenheid kan je het misschien noemen. Ik weet ook helemaal niet waar dat gevoel vandaan komt. Het is sterker dan mezelf als ik alleen op pad ben. Vreemd.

Het komt goed met Hektor. Tante Ella loopt hem te gemoed, beseffend dat een carrière in Hollywood nooit zo belangrijk kan zijn als wat Hektor haar te bieden heeft. En Vlaamse filmpjes horen nu eenmaal een goed einde te hebben, dat spreekt vanzelf.

Films met een goed einde zijn niet altijd aan mij besteed: ze geven de kijker de illusie dat alles altijd op zijn pootjes terechtkomt. Maar in dit geval wil ik graag een uitzondering maken. Want ook bij mij staat er steeds weer een tante Ella te wachten. Voor haar laat ik graag de teugels los.

O wee, Wereldbeker.

donderdag, juni 08, 2006
De Wereldbeker voetbal is nog maar een dag van ons verwijderd en dat zullen we geweten hebben: de dagdagelijkse bijdrage in de krant en op televisie wordt ons spreekwoordelijk in het gezicht geduwd tot we, dolgedraaid door zoveel nonsens, een mening gevormd hebben over wie nu wereldkampioen zal worden (Argentinië is trouwens het enige correcte antwoord). Berichten in deze bulletins variëren van het gebroken kuitbeen van Djibril Cissé tot de tieten van mevrouw Buffon die zich krampachtig een weg proberen te banen uit haar voetbalsoutien. Mooie world cup, no?

Voetbal is natuurlijk meer dan een spelletje waarbij 22 mannen achter een stuk leder rennen. Voetbal is, zeker in de weken voor het belangrijkste toernooi, statistiek en data-analyse. Het feit dat Ivoorkust het enige land is met spelers waarvan geen enkel op Ivoriaanse bodem speelt, of dat de kleinste speler van het toernooi maar één meter tweeënzestig is, kan me maar matig boeien. Leeftijden, dat is wat me steeds weer intrigeert. Nadat ik alle data doorsnuffeld heb, kan ik met een gerust gemoed naar het WK kijken: geen enkele speler is geboren in de jaren negentig. Theo Walcott komt met zijn zeventien lentes nochtans aardig in de buurt. Maar een negentiger, neen die gaan we gelukkig niet zien. Ik ben met andere woorden, nog niet oud.

Wie een geboortejaar heeft zonder acht (of lager uiteraard) als derde getal, is een snotneus die niet thuis hoort op een professioneel voetbalveld. Want dan ben je toch maar pas de luiers kwijt? Ik weiger te geloven dat er negentigers zijn die nu op de houten banken van een Gijzegemse studiezaal hun tijd verdoen, ik weiger te geloven dat de eerste negentigers volgend jaar naar Gent zullen pendelen om er niet meer te spreken over godsdienst of zedenleer, maar over ‘wijsbegeerte’. Dat is bijna even ridicuul als nullers (geboortejaar 2000 en verder) die naar de lagere school trekken!

Oh.

De Wereldbeker 2010 in Zuid-Afrika wordt een mentale ramp.

Fried'l De Wijze

Het is een doodgewone weekdag. Ik lig al enkele uren te schipperen tussen slaap en wakker worden: een kamer delen heeft zo zijn nadelen als je oudere broer de wekker doet afgaan om half zeven. Maar stiekem lig ik ook op de wacht voor mijn dagdagelijkse afspraak met een blonde schone. Vijf voor negen. Het is bijna zo ver. Nog steeds slaapdronken spits ik de oren, wanneer een hese doch charmante stem me toefluistert: “het beste moet nog komen…”.

Fried’l Lesage en Radio 1 hebben mijn heimwee naar Wim Oosterlinck en Heidi Lenaerts snel doen wegdeemsteren. Meer zelfs, ik heb er het medium radio langzaamaan door leren appreciëren. Radio 1 is immers nog een zender waar je actief moet luisteren in plaats van radio als achtergrondruis te gebruiken, met als ochtendlijk hoogtepunt “Het beste moet nog komen”. Een verademing in een steeds sneller en drukker wordende maatschappij, denk ik dan in mijn meest academische buien. En Fried’l Lesage – we moeten daar eerlijk in zijn – is een lekker dier. Uiterlijk misschien een paard, maar de stem van een nachtegaal.

Vorige week – was het nu donderdag of vrijdag – luisterde ik met ingehouden adem naar de verhalen van een voor mij onbekend Nederlands acteur die het toneel geruild heeft voor een bestaan als orthodox monnik. Jozef van den Berg mocht dan al een nobele onbekende zijn, door zijn ontboezemingen over zijn roeping en de daarmee gepaard gaande vreugde kreeg ik een krop in de keel. En dat gebeurt me zelden. Hij vertelde hoe hij die laatste avond in de Antwerpse Singel zijn publiek toesprak: “Ik stop met optreden. Mijn doel is Christus”. Hij vertelde hoe hij zijn vrouw en kinderen verliet en een nieuw leven startte in een fietshokje, zonder enig bezit. En Friedl luisterde, samen met mij. Ze onderbrak hem niet voor reclame of voor een grappige sneer. Neen, ze luisterde. Ik hoorde zelfs stiltes. En dan plots Bach. Klassieke muziek klonk nog nooit zo mooi.

Ach, Friedl, waarom heb ik niet eerder ontdekt hoe jij en je gasten mijn ochtend kunnen kleuren? Voordien bitterzwart, maar nu vreugderood. Waarvoor dank.

De toekomst van toen.

dinsdag, juni 06, 2006
Binnen enkele weken is het weer zover: ik zal afgestudeerd zijn in een richting die helemaal niet zo geweldig was als ik aanvankelijk dacht. Alsof een diploma Oost-Europese Talen nog niet genoeg was, heb ik midden september de onbegrijpelijke keuze gemaakt om journalistiek te gaan studeren. We zijn nu x aantal maanden later en ik ben er nog steeds niet uit wat ik nu moet gaan doen. Een jaartje doppen is alvast geen optie: de gruwelen van het jaar 2004 wil ik koste wat het kost niet meer beleven.

Vroeger was dat allemaal heel wat eenvoudiger. Als jonge pagadder had ik wel een drietal droomjobs voor ogen, met helemaal bovenaan "ambulance". Geen ambulancier dus, maar het eigenlijke voertuig. Hoe ik dat precies zou realiseren, daar lag een knaap van 4 helemaal niet wakker van. Zolang de mensen maar bij "tutatuta" zouden denken: "daar komt ambulance Andries al aangesneld! Hoera, opa gaat het halen!" Waarna ik opa vermorzel onder mijn Pirellibanden. Kinderen kunnen soms zo wreed zijn.

Ijsventer was nog zo'n grote droom van me. De hele dag met een kar vol pistache en Stracciatella rondtoeren, mijn ambitie kende werkelijk geen grenzen. Natuurlijk spookte het ook door mijn gigantische hoofd om journalist te worden, maar in die tijd was ik nog ten volle bij mijn verstand om te beseffen dat er meer carrièrekansen liggen in de wereld van ijs en ambulances.

Alles wijst erop dat ik zal eindigen als een verbitterde ambtenaar die hele dagen stiekem naar porno surft in de hoop om te ontsnappen aan de ondraaglijke lichtheid van zijn ambt. En wanneer het melodieuze deuntje van een Brussels ijskarretje weerklinkt, zal ik treurig mijn hoofd buigen, dromend van een wereld waar ik oude mannetjes doodrijd.

Tuta.

Tuta.

De grote crap voorwaarts.

maandag, juni 05, 2006
"Aimé, je blijft me verbazen met dit baanbrekende idee dat één zeker en vast een nieuw elan zal geven." "Dank je, Tony. Zin in een partijtje golf?"

De bonzen van de VRT blijven me verbazen. Eerst slagen ze erin om het goed functionerend geheel van TV1 om te vormen tot een gedrocht waar oude wijven watertrappelen en wielertoeristes clichédoorbrekend naar een grijnzende jongeling fluiten, nu zullen ze ons koste wat het kost digitale televisie en nieuwe media door de strot duwen. Het was dan ook bijzonder meelijwekkend om tijdens "De grote zap voorwaarts" een icoon als Jan Van Rompaey voor een playbox BV's te zien om ons te vertellen hoe geweldig het wel is dat we binnenkort nóg meer zullen smsen en -godbetert- naar 3D presentatoren zullen staren. Het deed me onmiddellijk terugdenken naar midden jaren negentig, toen we nog geloofden dat we met een knoert van een bril op door cyberspace zouden wandelen. EN HIJ SPAT NIET.

Wat ik in elk geval wel geleerd heb, is het feit dat je enkel alternatief kan zijn als je een fishstick in je haar kan frituren en teensletsen draagt. Of dat romantische zielen op een harige sofa naar televisie kijken, elkaar aflebberend tijdens Thuis omdat Femke en Sam toch zo'n schoon koppel zijn (al is daar recentelijk iets gebroken, of niet?). Ofwel ben je een informatiezoeker die opschept met zijn kennis over het paringsgedrag van de grote bonte specht tijdens het winterseizoen, lurkend aan je pas gestopte pijp. Eén slaagt er met andere woorden in om met één programma heel hun zeemzoete ideologie met de grond gelijk te maken. Samenhorigheid moet wijken voor het hokjesdenken in ons mediagedrag. Blijkbaar zijn we net iets minder samenhorig in dit walgelijk staaltje van arrogant en winstgevend marktonderzoek. Maar Tony en Aimé, die blijven golfen.